HET NEST VAN DE KAKETOE
Een groot kunstwerk van theatervoorstelling East Side Story, staat nu tentoongesteld in De Nieuwe Kolk in Assen. Het Nest van de Kaketoe.
​
Maar vliegt een kaketoe, die opvallende vogel van de Molukken, niet verder dan 10 kilometer van zijn nest?
​
De Molukkers die in 1951 naar Nederland kwamen waren veel verder van huis. Het waren de vrouwen die in kamp Schattenberg een nieuw nest voor hun gezin moesten inrichten. Met nauwelijks middelen, met krijgertjes, met creativiteit en wat kleine herinneringen aan het verre thuis.
​
Dit Nest van de Kaketoe van Karin van der Molen is in eerste instantie dan ook een eerbetoon aan deze vrouwen (en mannen), die van een barakkenkamp een leefbaar thuis maakten. Het nest is opgebouwd uit witte kistjes, leeg als de barakken die ze aantroffen in het kamp. De lege kistjes waren een uitnodiging aan oud-bewoners van Schattenberg om ze te vullen met hun herinneringen, spullen uit het dagelijks leven in Kamp Schattenberg. Achter ieder object, elke pan, stoel of bal, schuilt een verhaal, en hier worden ze verteld.
Toko Tjinta Maluku in Schattenberg
Een gebouw met meer dan een opmerkelijke geschiedenis
​
​
Meteen als je Schattenberg binnenkomt, even voorbij de portier en de kleuterschool links, staat Toko Tjinta Maluku.
Een opvallend gebouwtje, grijzig lichtblauw. Een blokhut lijkt het, maar van planken. Het steekt af tegen de andere triest ogende donkergroen gekleurde barakken in het kamp en de rode bakstenen schuren uit de Duitse tijd, met de tekst “Nur für Männer, nur für Frauen”.
Het is duidelijk dat het later gebouwd is dan de andere barakken en gebouwen. Bij aankomst van de Molukkers in de lente van 1951, stond het er nog niet.
Hanna Aponno voor Toko Tjinta Maluku met haar step (foto ca. 1962/1963. colorised)
Een iconisch gebouwtje wel, want grote etalageruiten zie je nergens in Schattenberg. Helemaal als de etalages in de donkere decemberdagen kleurig verlicht zijn. De bewoners vergapen zich dan aan het Sinterklaas speelgoed, de kleuren van de kerstverlichting en de kerstversieringen. Bij menig kampbewoner oefent het een grote aantrekkingskracht uit.
Vooral kinderen die al dat moois in de toko zien.
Hanna Aponno (1956), woonde in barak 50 en het kleine meisje is daar helemaal met haar step naar toe gegaan: “Die step ging overal mee. Het was een witgroene. Ik haal er ook warm water mee bij het ketelhuis, wel half vol, anders loopt die over.”
Toko Tjinta Maluku lag in het verlengde van barak 36, later gesloopt, zodat een braak liggend vlak, zandig terrein ontstond. Op dat stukje grond werd gevolleybald en het is ook een dankbaar stukje voetbalveld. Vooral voor de buurt jongens van 'Klep Hetha', één van de ‘gangs’ in het kamp rondom barak 37. Het is hun exclusieve speelterrein. In de weekenden geconfisqueerd door de bungs, de oudere jongens voor urenlange voetbalwedstrijden.
Rondom Toko Tjinta Maluku spelen altijd kinderen. Het dient als doel voor de voetballers en meisjes kaatsballen tegen het muurtje aan de achterzijde.
Wat voor gebouw is het eigenlijk, van wie is het winkeltje, wie draaide het en van wie is het?
Een rondgang bij oudere Schattenbergers levert slechts vage aanwijzingen op.
Toko Tjinta Maluku is een winkel met voornamelijk textielwaren, jurken, broeken, stoffen, lakens en ook dekens. En veel materiaal om zelf kleren te maken, naalden, garen, borduursetjes, ritsen, knopen, breinaalden en schoolartikelen. Voor kleuters en kinderen van de lagere school een sprookjeswinkel. Ze weten zich nog te herinneren dat ze met Sinterklaas een cadeau als verrassing kregen dat van Toko Tjinta Maluku afgenomen is. Het waren wel allemaal dezelfde schoolpaketten, zelfde pen, gum, schrift. Zelfs de verpakking is hetzelfde.
Een typische manufacturen winkel in die jaren, met waren die je in het grote winkelgebouw er tegenover niet kon krijgen. Of je moet ervoor met de Harmanni bus naar Assen, naar Vanderveen.
Chaya Pattiapon
Chaya Pattiapon (1990), hoofdrolspeelster van East Side Story in het gedeelte dat zich afspeelt in Bovensmilde: ”Thuis werd er niet veel over vroeger gesproken. Ik heb nooit geweten dat mijn opa, Henk Schenkhuysen, een winkel had in Schattenberg. Toen de tentoonstelling Menyala in het Drents Museum werd aangekondigd, waren afbeeldingen te zien van Toko Tjinta Maluku. Van mijn ooms en tantes hoorde ik dat dit winkeltje van mijn opa was! Om te spelen in dit grote theaterstuk en meer te weten te komen over mijn familiegeschiedenis, sluit erg mooi aan bij de zoektocht naar mijn geschiedenis en roots."
Inge Schenkhuysen 1956
Johnson Schenkhuysen (1953), zoon van Henk Schenkhuysen, uit Oosterwolde: “Ik weet heel goed nog dat ik met mijn vader naar Schattenberg reed. We moesten over een spoorlijn en bij het binnenkomen van het kamp was de toko ergens links. Hij werkte voor Jan Fokkema. Fokkema had een handeltje in Ybenheer bij Fochteloo, het kamp waar we woonden. En nu pas hoor ik dat mijn vader daar voorzitter van de kampraad is geweest, hij ventte ook spullen van Fokkema, huis aan huis.
Ik weet wel dat een belanda, Oosterbaan, de kampbeheerder was.
Mijn vader heeft veel deals gedaan met de oudste zoon Albert Fokkema (1935). Als hij op bezoek kwam dan mochten we allerlei kleren uitzoeken. In het kamp had oom Hahury had een snoep- en ijswinkel”.
Johnson Schenkhuysen
Henk Schenkhuysen (1928-2007) is geboren in Ternate en is getrouwd met de Menadonese Eleonora (Els) Sumual (1925-1997). Zijn vader, Adriaan Wilhelm Schenkhuysen (1896) was inspecteur van politie op Ternate en vanaf 1931 op Ambon. In Galala woonde familie en hadden de Schenkhuysen een buitenhuis. Hij trouwde Rieka Pasulima (1902-1942), telg van het roemruchte radja geslacht Pesulima uit Soya. Schenkhuysen familie woonde eerst in Manokwari (West Nieuw-Guinea) en verhuisde naar Ternate. Zijn ouders krijgen 9 kinderen waarvan Henk Schenkhuysen de zevende is.
In 1940 verhuist de familie andermaal en nu naar Makassar.
Net als velen in zijn familie ging ook Henk in het KNIL dienen. Bij de ontmanteling daarvan komt hij met Molukse militairen op de Fairsea op 5 juni 1951 vanuit Surabaya in Rotterdam aan. De tiende aankomst van de in totaal twaalf vaarten, totaal bijna 13.000 opvarenden.
Inge Schenkhuysen: “Mijn ouders kwamen via Amersfoort en kamp Laarbrug, bij Ommen naar Schattenberg. Mijn moeder vond Schattenberg te druk en zo kwamen zij in kamp Ybenheer bij Fochteloo terecht, daar ben ik geboren."
Henk Schenkhuysen voorzitter Kamp Ybenheer 1956
Jan Fokkema heeft een manufacturenwinkel in Haulerwijk.
Het Commissariaat Ambonezen Zorg (CAZ) heeft overal in het land winkels aangewezen die exclusief aan Molukkers goederen mochten leveren.
Jan Fokkema heeft wellicht met hulp van Henk Schenkhuysen via de kampraad van Schattenberg en het CAZ toestemming gekregen om een manufacturenwinkel, Toko Tjinta Maluku, in Schattenberg op te zetten. Wellicht al in 1956 toen Molukkers door de zelfzorgregeling losser van de Nederlandse overheid kwamen te staan.
Het kwam op het braakliggend stukje terrein van voormalig barak 74 te staan. In de oorlog was barak 74 een kledingmagazijn geweest.
Als kampraadvoorzitter van Ybenheer heeft Schenkhuysen bekendheid gekregen, doordat hij steeds opkwam voor het welzijn van de Molukse inwoners. Vooral na de invoering van de zelfzorgregeling toen er grote onrust was in de Molukse woonoorden en kampen. In Ybenheer is het niet anders. Schenkhuysen had gezag, spreekt en schrijft Nederlands en Maleis. Hij had aanzien in het kamp
​Henk Schenkhuysen komt regelmatig in Schattenberg om stoffen en andere artikelen naar Toko Tjinta Maluku te brengen. Ook neemt hij vaak films en zijn eigen Bell-Howell 16 mm geluidsfilmprojector mee voor vertoning in de Schouwburg van Schattenberg.
Johnson Schenkhuysen beaamt dit. Hij is dikwijls met hem meegegaan.
Schattenbergers herinneren zich maar al te goed de blockbusters die er gedraaid werden. De westerns en piraten films met Errol Flynn, Johny Weissmuller als Tarzan van Edgar Rice Burroughs, de film van Mozes De Tien Geboden van Cecil B. DeMille met in de hoofdrollen Charlton Heston (Mozes) en Yul Brynner (Farao Ramses). Daags daarna spelen ze Tarzan op school en in de bossen of wordt Errol Flynn nagedaan, schermend met zelf gemaakte degens.
De jongste zoon van Jan Fokkema, Henk Fokkema (1941) woont in Beek-Ubbergen: ”Ik was 14 en zat op de ULO. Ik vond het altijd erg spannend als Henk Schenkhuysen langs kwam om waren op te halen. Schenkhuysen werkte bij de Batavus in Heerenveen. Hij kwam dan met zijn brommer en mijn vader gaf hem dan de Opel Kapitän mee. Hij had vanaf het begin een klik met mijn vader. Ik reed met mijn vader en Schenkhuysen ook naar Schattenberg, Ommen, Wierden en Vaassen, meestal op een zaterdag. Mijn oudste broer Albert (1937) ging ook vaak mee. Mijn vader had kostuums en maatpakken mee, want de Ambonezen, de mannen vonden dat mooi.
Eén keer sliep ik een nacht in Kamp Ybenheer bij de familie Schenkhuysen”.
Henk: “Mijn vader joeg op klein wild in Haulerwijk en omgeving en ook rond Schattenberg. Dat kon pas tijdens het jachtseizoen na 1 oktober. Hij joeg op hazen, konijnen en fazanten. Zo hadden we met kerst ook goed vlees”.
Enkele vrouwen uit Schattenberg hielpen Fokkema en Schenkhuysen in het kamp dat waren Helena Loppies-Mustamu, Lies Limahelu-Tahapary, Lies Waas. De vrouwen spreken allemaal Nederlands en zijn hebben voor costumière scholing gehad verzorgd door de Modevakschool Den Haag. Het examen was in de kazerne in Hooghalen.
​Alex Loppies uit Culemborg weet zo de namen van deze vrouwen op te noemen: “Wij woonden eerst in barak 6 en verhuisden na een brand naar barak 44. Ik weet nog goed dat als Fokkema elke zaterdagmiddag naar Schattenberg kwam, hij bij ons at en aan het eind van de middag kwam hij nog een kopje koffie of thee drinken. Hij bracht ook wel eens wild mee, want volgens mij was hij ook een jager.
Mijn moeder (Helena) ging ook wel eens met Jan Fokkema mee naar Amsterdam om stoffen en andere zaken voor de winkel te kopen”.
Het personeel van Fokkema en Schenkhuysen van Toko Tjinta Maluku is gekwalificeerd.
Zo heeft Helena Loppies-Mustamu een opleiding in Beilen gehad in een naaiatelier. Ze maakt later kleren voor Toko Tjinta Maluku.
​Jan Fokkema is geen onbekende in Haulerwijk maar ook ver daarbuiten. Rinze Oenema schrijft uitgebreid over Fokkema in zijn boek “Franse Para’s in Haulerwijk, 2017”.
Fokkema heeft een voorname rol gespeeld in het verzet, als lid van de ondergrondse, tijdens de Tweede Wereldoorlog. Voor de oorlog heeft hij bij de vrijwillige Landstorm gediend. Bij de Duitse inval op 10 mei 1940 heeft Fokkema rondom Lage Vuursche gevochten tot aan de capitulatie. Terug in Haulerwijk gaat hij het verzet in. Hij wordt verdacht van NSB-sympathieën en is daarop aangekeken. In werkelijkheid is het een camouflage. Vermomd als vrouw brengt hij op de fiets boodschappen en nieuws naar onderduikers. Als de Duitsers dit doorkrijgen volgt er – in oktober 1944 - een razzia en een aanslag op zijn winkel in Haulerwijk. Hoewel Jan Fokkema zich in zijn huis verschuilt vinden de Duitsers hem niet en weet hij onder te duiken.
Bij het beheer en onderhoud Schattenberg waren er ook andere ex-verzetsmensen na de oorlog daar werkzaam. Ritze David Vos alias “Jan Lampoe” (Lampoe is lamp, zijn bijnaam bij Molukkers in Schattenberg) was de elektricien in het kamp en woonde in Smilde.
Ritze was lid Knokploeg Noord Drenthe en één van de zes overvallers bij de bevrijding van 31 gevangenen uit het Huis van Bewaring Assen op 11 december 1944.
Na de oorlog pakt Jan Fokkema zijn zaken weer op.
Bij de komst van de Molukkers in 1951, vindt hij in Henk Schenkhuysen een prima tussenpersoon om in de Molukse woonoorden zijn waren aan te prijzen.
Hij en Jan Fokkema zouden nu sociale ondernemers heten. Hun beider achtergrond en geschiedenis leidt haast niet toevallig naar Schattenberg en Toko Tjinta Maluku.
Jan Fokkema en zijn kinderen bedienen Haulerwijk en de wijde omgeving tijdens en na de oorlog met allerlei noodzakelijke artikelen uit ondernemingszin, maar hielp hen ook in benarde tijden. Henk Fokkema liep met waren langs boerderijen.
Zowel Johnson als Errol, de oudste zoon van Henk Schenkhuysen, hebben winkels gerund genaamd 'Charlie Brown', in Assen en Groningen. Zus Edith werkte ook mee.
Henk Schenkhuysen is groot geworden in Ternate en op Ambon.
Zijn moeder Rieka Paselima (1902-1942) is weer een kleindochter van Jacob Pesulima.
Een voorvader van haar, Hendrik Pesulima maakte deel uit van het Britse onderdeel van 400 man, dat tijdens de Pattimura-opstand in 1817 de Nederlanders bevocht. De Pesulima’s weken uit naar Ternate en de naam werd Paselima.
Henk Schenkhuysen vijf generaties na Pattimura, werd doordrenkt met deze geschiedenis door de Pesulima radja familie uit het nabije Soya en de Paselima in Galala.
Die familie doorstond de Japanse wreedheden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zij heeft een aantal van hun familieleden door de Japanners onthoofd gezien in voormalig Nederlands-Indië (1942-1945), omdat ze Australiërs onderdak boden.
Ex verzetsmensen als Jan Fokkema en Ritze David Vos hebben Molukkers in Schattenberg geholpen. Ritze David Vos werkte later bij de genie in Schattenberg. Ook Nicolaas ‘Nono’ Vanderveen werkte heimelijk tegen de Duitsers. Hij bracht verzetskrantjes rond en ruilde zijn woning met die van een joods gezin omdat hun huis in de nabijheid van de Duitse Sicherheitsdienst stond. Hij deed meer dan alleen zijn waren verkopen. Midden in de nacht bij een overlijdensgeval in Schattenberg brengt hij kleren voor de overledene in het kamp. Vanuit ditzelfde verleden moeten deze mannen elkaar en Fokkema hebben gekend.
Jan Fokkema en Henk Schenkhuysen mannen uit families van verzet tegen onrecht.
Met sociaal ondernemerschap en passie zijn ze in hun dagelijks leven opgekomen voor hen die hun vrijheid bedreigd zagen.
‘Tjinta’ betekent ‘geven om’, Toko Tjinta Maluku een gebouw met een iconische geschiedenis.
Anis de Fretes
Amsterdam, 2023
Bronnen:
- R. Oenema, 2023
- Familie Schenkhuysen, 2023
- Henk Fokkema, 2023
- Ritze Vos: https://www.onderscheidingen.nl/decorandi/wo2/dec_v02.html
- https://www.drentheindeoorlog.nl/?aid=399
- https://www.pesulimahistory.com/prot/indextt.html
- Kamp Schattenberg. Een Moluks verhaal in foto’s, Otis Polnaya – SBO, 1996
- Rinze Oenema – boek: Franse para’s in Haulerwijk, 2017
- Menyala, Drents Museum - Assen, 2023
- Pieter Vos, Geheugen van Drenthe, ADAK, Montbrun, France 2021
- Nico Vanderveen, Geheugen van Drenthe, ADAK, Wormer, 2021
NEST VAN DE KAKETOE: herinneringen en objecten
Finie Couzijn
Mandoline
In Schattenberg werden mijn eerste herinneringen gevormd. We woonden in een groot huis, de achtertuin grensde aan een donker dennenbos. Er waren maar weinig kinderen waar ik mee omging. We gingen geregeld naar onze buren, de familie Langras. Hun zoon Rob zat met mijn broer Fons op de HBS in Assen. In hun vrije tijd speelden ze samen op hun gitaar. Meneer Langras maakte helemaal met de hand gitaren, violen, en mandolines. Ik heb nog steeds een met precisie gemaakte gitaar en mandoline in mijn bezit.
Jimmy Dekker
Dokter Piet
De eerste 5 à 6 jaren in Nederland hadden we alleen maar strenge winters meegemaakt. En in de lente en zomer speelden we buiten allerlei spelletjes als het slagspel met twee stukken hout, ‘patu lele’ genoemd. Ons speelterrein was oneindig groot, in het kamp zelf maar ook in de bossen eromheen. Wij hadden een grote vijver achter het schietterrein, waar wij met mooi weer konden zwemmen. Ik was ondertussen een erg ‘ondeugend’ jochie geworden. Na schooltijd ging ik niet meteen naar huis, maar ging spelen.
Op school kreeg ik bijna altijd straf, dan moest ik voor de klas staan bij meester Bijlhout. Hij stond dan al klaar met zijn beroemde ‘Dokter Piet’ in zijn hand. Dat was een vierkante liniaal waar hij een tuinslang van 25 cm ingeschoven had. In die tuinslang op de punt was een knikker geplaatst. Bij elke letter van mijn naam kreeg ik een tik op mijn vingers.
Lydie Hahury
Herfstbladeren
Het was een zonnige herfstdag in Kamp Schattenberg. Aan het eind van de barakken 83 en 84 verzamelde ik, samen met mijn broer Chris en zijn vrienden, kastanjes, eikels en mooie, gekleurde herfstbladeren in een laag karretje. Verderop voetbalden een aantal jongens. Opeens vloog een bal over ons heen en een paar tellen later vloog pela Ais Pattinama er achteraan. Hij hoorde bij die groep voetballende jongens en viel boven op mij. Ik verloor het bewustzijn en lag half in het gras. In de kliniek bleek mijn rechter bovenbeen gebroken. Mijn moeder zei tegen oom pela: “Niet boos worden op Ais, ze waren aan het voetballen. Je moet hem niet slaan”. In het ziekenhuis in Assen lag ik op een zaal met 6 kinderen. Ik sprak geen woord Nederlands en begreep niets van wat er om mij heen gebeurde. Na zes weken moest ik opnieuw leren lopen.
Antis Marijanan
West Side Story
In Schattenberg hoorde ik niet bij een club, maar ik had wel vrienden waar ik mee optrok. Als we elkaar in het kamp riepen, deden we dat door middel van een fluitsignaal. Dat deuntje hadden we overgenomen uit de film West Side Story. Op een avond hoorde ik vlakbij mijn huis het fluitsignaal. Ik lag al in bed, maar stond toch op en zag Pede Wattimena buiten staan. Pede vertelde: “Ik mag niet meer naar binnen in ons huis, ik heb straf. Ik weet niet meer wat ik moet doen”. Dus gingen we samen op zoek naar een slaapplaats. We kwamen bij de gaarkeuken. Daar waren een paar planken boven de plaats waar werd gekookt. We klommen er bovenop en we vielen in slaap. De volgende ochtend bleek dat onze vaders ons met behulp van de politie de hele nacht hadden lopen zoeken!
Dinah Marijanan
Peertje
Dinah ging vaak met haar buurmeisje Hansina op onderzoek uit in de lege barakken. Een keer vonden ze bestek dat van gevangenen moest zijn geweest, omdat het genummerd was. Zonder enige besef namen ze het mee naar huis, met een boze moeder tot gevolg. Het was haar eerste gewaarwording dat er iets ergs moest zijn gebeurd in Schattenberg. Het was er druk met veel mensen, blaffende honden en altijd wel huilende kinderen. Vaak vergezelde ze haar zus als die - op weg naar de wc – door de pikdonkere gang moest. Dinah herinnert zich het gepiep en gekraak. In het halletje waar ze doorheen moesten, hing slechts één peertje.
Nippy Noya
koektrommel-Tifa
Mijn eerste tifa, een Molukse trommel, heb ik zelf gemaakt van zo’n groot koekblik waarover ik een binnenband van een auto had gespannen. Ik was ongeveer zes jaar. Ik heb daarmee nog in de Schouwburg in Schattenberg, barak 9, gespeeld. Toen kauwgom verkocht werd in de kampwinkel vond ik dat helemaal een sensatie. Maar je had geen geld om het te kopen... Toen de grote weg in Schattenberg net geteerd werd en het asfalt nog zacht was, pakte ik een klein stukje om op te kauwen. Ja, dat deed je als kind. Ik ving in vier dagen 11 adders op de heide! Wist ik veel dat ze giftig waren. Dat deed je gewoon met je vrienden en later hoorde je pas hoe gevaarlijk dat was.
Eli Pietersz
De Trommel
In 1956 gaat Eli naar de kleuterschool in barak 34. Een grote schare ouders en kinderen staat voor het nieuwe gebouw. Tot dan toe was er geen kleuterschool. ‘Een Hollandse juf stapte op me af en gaf me zomaar een trommel. Ik had nog nooit zo’n mooie trommel gezien. Ik verstond haar maar half. “Wat moet ik er mee?” vroeg ik. “Je moet voor de groep uit lopen en erop trommelen,” zei de juf. Waarom? En waarom ik? Zo iets moois en ík mag er mee lopen en niet iemand anders? In onze cultuur, de ‘adat’, gun je het iemand anders eerst.’
De juf drong aan en Eli liep al trommelend de nieuwe kleuterschool in. ‘En alle kinderen liepen achter me aan. Ik was zo trots. Die dag was ik de ‘radja’ – de koning van alle kinderen.’
Thijs Rugebregt
Plakboek
Overal in het kamp waren er bandjes die muziek speelden. Het waren los-vaste groepjes die met elkaar speelden en veel wisselden. Als er wat te doen viel in de Schouwburg, dan werden groepen gevormd. Mijn broer Danny heeft in 1960 een plakboek gemaakt over The Strolling Players.” Thijs stond in 1956 als tienjarige al op het podium van de Schouwburg in Schattenberg met de band Rocking Boys, ter gelegenheid van de kerstviering met de RMS-regering. Ze speelden Silent Night, Rock Around the Clock (van Elvis Presley) en See You Later Alligator (Bill Haley and his Comets), met drie gitaren, een trom en een eigen gemaakte bas van een theekist, met één snaar.
Otis Polnaya
Weegschaal
In barak 81 hielp Otis in het kruidenierswinkeltje van zijn moeder. Als kind wist hij al hoe je met de weegschaal een halve of een hele kilo moest afwegen of het nou suiker was of iets anders. Schattenberg telde talrijke adresjes waar je van alles kon kopen, gado-gado, kroepoek, tahoe en allerlei typische gerechten uit het moederland. In dezelfde barak was er ook een schoenmaker, Riupassa. Otis heeft de ondernemingszin van zijn moeder meegekregen, ook toen ze in 1970 naar Assen verhuisden. Terwijl hij de hele dag letterlijk op de winkel paste, moest zijn jongere broer geregeld bij de klanten de achterstallige betalingen ophalen. Want de meesten kochten op de pof.
Rahim Saebu
Step
Rahim was van kleins af aan heel ondernemend. Na schooltijd reed hij zijn broertje en zusje met de step naar huis en hielp hij in de gaarkeuken. Daar toonde hij eerst zijn kaart waarop een grote M stond. Als moslim kreeg hij geen varkensvlees, maar rund of kip. Op een middag was Rahim getuige van een groot tumult. Iemand hadeen lepel uit de bak met varkensvlees in die met rundvlees gedaan. Rahim racete halsoverkop met zijn step naar huis en alarmeerde zijn vader, die meteen alle moslimmannen optrommelde. Zij renden naar de gaarkeuken waar, met hulp van Molukkers van Ambon, het incident werd gesmoord.
Bitha Sipahelut
Rantang
Zoals velen in het kamp verkocht ook Bitha huis aan huis. Ze herinnert zich dat op een dag een oom uit Medemblik in de Wieringermeer (uit het strafkamp Oude Zeug) met gedroogde vis, ikan gerèh, kwam aanzetten. Of Bitha dat wilde verkopen: tien voor één gulden!
Ze weet nog precies welke kampwinkeltjes er waren en wie lekkere loempia’s of gado-gado verkocht. Op een winterdag moest Bitha eten uit de gaarkeuken halen. Het vroor dat het kraakte en door de ijzel was het spiegelglad. Ze gleed uit en de gevulde rantangs kletterden over de grond ... Daar ging de boeboer - havermoutpap. Ze gruwt nog bij de herinnering aan de pap. Niet iedereen kon het geserveerde in de gaarkeuken waarderen. Er bleven altijd grote hoeveelheden over waar boer ‘Tollenaar’ zijn kippen en vee mee kon voeren.
Alex Thenu
Wadjan
Bijna alle jongens (en meisjes) in het kamp hadden zich aangesloten bij een buurtclub, een ‘Klep’, of werden daartoe gerekend. Soms waren het echte ‘gangs’. Alex hoorde bij ‘Klep Rinsampessy’.
Op een keer besloten ze een boomhut te bouwen en daarbij zouden ze ook samen koken. ‘Koken?’ vroegen de jongens. Piet Pelupessy, Eli Rinsampessy, Alex en nog wat anderen kregen taken. Er werd aangewezen wie stiekem rijst, ketjap, trassi, eieren, kruiden en zo meer van huis moest meenemen. Alex nam de voorbereidingen voor het koken op zich, terwijl anderen met de boomhut bezig waren. Nieuwsgierig of het opschoot met de boomhut, klom hij in de boom bij de anderen. Met een grote knal braken de takken af, bovenop het eten. De nasi goreng overleefde het niet.
Pieter Tulaseket
CAZ stoel
Barak 12 had 2 ingangen. Een lange gang liep door de hele barak waar ook een was- en kookgelegenheid was. De ‘corridor’, een verbreding midden in de barak, was de plaats van veel activiteiten. Eén keer zou er een varken geslacht worden door ‘Conrad Saya’. Pieter was pas zes en moest en zou het zien. Dat lukte nadat iemand voor hem een stoel erbij had gepakt. Die ijzeren stoel met het zwarte stempel CAZ (De kursi CAZ van het Commissariaat Ambonezenzorg) was in Schattenberg in elk huishouden en kamer te vinden. Omstanders hielpen om het varken aan de poten vast te binden, terwijl het beest erop los gilde. Pieter ziet nog voor zich hoe met een mes het varken werd geslacht.
Fenny en Mezack Noija
Witte gewaden
‘Je mocht niet met Molukse jongens omgaan. Maar Nederlandse jongens waren zo stijf en ik mocht graag dansen’, zegt de Nederlandse Fenny. In 1965 trouwde ze met Mezack en gingen ze in Schattenberg wonen. Voor Fenny een grote overgang. ‘Je komt van een gewoon stenen huis in een krot te wonen. Er waren muizen, ratten, vlooien. Dat had ik nog nooit meegemaakt. Er was geen warm water, geen wasmachine.’ Bij Fenny en Mezack stond er altijd een komfoor te pruttelen zodat er tenminste warm water voorhanden was.
‘Er gebeurden ook rare dingen in het kamp. Op een avond, ik was alleen met mijn dochtertje thuis, zag ik opeens een man in een lange jas bij mijn bed staan. Ik was niet bang, vond het wel vreemd. Later zei Mezack: “Dat is een familielid die net is overleden.” Hij kwam afscheid nemen. Er waren ook vreemde bewegende schaduwen of witte schimmen die langs vlogen.’
Oppier, mama Hi, Fatima
Breinaalden
In het kamp konden de kampbewoners cursussen volgen: breien, naaien en Nederlandse taal. Mijn moeder volgde alle drie de cursussen. Alle materialen werden door de school ter beschikking gesteld, ook de breinaalden. Mijn ouders zaten alleen maar in hun kamer, ze hadden weinig contact in het kamp. Naast de cursussen was er weinig te doen. Er was geen werk en het enige wat ze deden was iets lezen en visnetten vlechten voor de visserij in Ambon. Als bijverdienste begon mijn moeder op verzoek van families babysokjes te breien, voor de doop van hun baby. Ze verkocht de sokjes voor 2,50 gulden. Ook maakte ze op bestelling haarnetjes, die kostten 50 cent. En ze breide al onze truien.
Piet C. de Smit Oto Boemboe
Indisch eten -
Tjekie kaarten
Ik kwam voor het eerst in Kamp Schattenberg in 1962 met mijn rijdende waroeng (eetstalletje), de Oto Boemboe van Si Piet. Ik werd goed ontvangen door die lieve tantes en ooms. Ze vroegen gelijk of ik iedere week kon komen en dat deed ik dan ook. De tantes konden goed afdingen. ‘Boleh tawar’, mogen we afdingen? Dat vond ik wel leuk en ik was er ook gauw aan gewend. Daarvoor hadden ze in het kamp alleen een barak waar Jan Stevens met zijn groenten stond.
Er werd veel gedobbeld met het spel Tjekie (soort domino met kartonnen kaartjes).
Ze vroegen mij om die kaarten te zoeken. Ik kocht mijn spullen bij jongens die met de boot regelmatig naar Indonesië voeren. Ze brachten die Tjekie kaarten mee. Daar heb ik er misschien wel honderd van verkocht. Ja, dat was ‘goeie handel.’
Max Metekohy
Sapu lidi
(roe van palmnerven)
Oom ‘Utha’ Syauta was de beheerder van de grote Schouwburg (barak 9) in Schattenberg en woonde in een bijgebouw. Max kwam daar graag en was bevriend met Ating Syauta, een aangenomen zoon van oom Utha en tanti Pantji. Alle andere kinderen, vooral de jongens, waren doodsbang voor oom Utha. Voor hen was hij dé boeman. Als ze hem van een afstand op de fiets zagen aankomen, stoven ze al weg. Wanneer zij zich tijdens de film in de bioscoop niet stil konden houden, kregen ze met de lange stok van oom Utha te maken of met een ‘sapu lidi’, een soort roe. Als met Sinterklaas kado’s overbleven, werden die achter het bijgebouw opgeslagen. Soms mocht Max van oom Utha er eentje uitkiezen.
Joris Kaitjily
Okkie Trooi koffer
Elke zomer konden kinderen uit Schattenberg bij een Nederlands gezin logeren. Ik was 10, mij vragen of ik het wilde, was er niet bij. Eerst moesten we ontluisd worden, want we woonden in barakken …
Mijn moeder pakte mijn Okkie Trooi koffer (uit een kinderserie uit die tijd). Ze prentte me in om altijd beleefd te zijn tegen de mensen waar ik ging logeren. Netjes eten met mes en vork, ook je brood. Nu moet je weten dat wij alleen onze onderwijzers en de winkelier als Nederlanders kenden. De confrontatie met een Nederlands gezin was voor mij een schok. Maar ik liet het niet merken. Ik speelde met hun zoon in de directe omgeving. Er waren niet veel bomen, zoals ik in het bos om het kamp gewend was. Ik miste het kamp heel erg en ook mijn vrienden natuurlijk, maar ik hield me groot.
Ingrid de Roode
Kinderschoentje
Mijn ouders hebben jaren in Indië gewoond, mijn vader zat bij het KNIL. In Nederland werd hij door het Rijk gevraagd om te helpen bij de opvang van de Molukkers die in diverse kampen. Dat wilde hij wel, hij sprak de taal en begreep de bevolking, zodoende zijn ze in Schattenberg terechtgekomen. Mijn moeder sprak ook Maleis. Ze vertelde later dat ze zoveel vriendelijkheid en belangstelling ondervond van de Molukse vrouwen die voor zomaar een babbeltje of met een pannetje eten langskwamen. Toen mijn vader overleed was het haar daarom duidelijk: we blijven hier wonen! Ik speelde eeuwig buiten, meestal op het pleintje voor de garages. Ik had veel vriendinnetjes in de buurt, we speelden bij de bunker, vlak achter ons huis. Uiteraard wisten we dat we daar te zijner tijd ook weg zouden moeten. Een afschuwelijk idee, weg van mijn geboorteplaats. Helaas, het was voor iedereen hetzelfde... wegwezen.
Fien Huly
Rood geblokte kain
(wikkeldoek)
Fien’s moeder vertelt : “De kinderen, ze bleven maar komen. Het leek wel of de vrouwen constant zwanger waren. Als je elkaar tegenkwam, gaf je een veelzeggende knik: ‘Is het weer zover?’ De oudere vrouwen stonden ons met raad en daad bij. Hoe je, na een bevalling, voor je lichaam moest zorgen en met welke kruiden te stomen. Maar ook tips om op een natuurlijke manier een einde te maken aan een zwangerschap. Op een dag had een vrouw een zware deken meegenomen om te wassen. Telkens weer haalde zij de loodzware deken door het water en probeerde het zo lang mogelijk omhoog geheven te houden, terwijl het water langs haar lichaam naar beneden sijpelde en rood kleurde. Ach, het had maar even geholpen, want een paar maanden later was zij weer zwanger”.
Ik kwam voor het eerst in Kamp Schattenberg in 1962 met mijn rijdende waroeng (eetstalletje), de Oto Boemboe van Si Piet. Ik werd goed ontvangen door die lieve tantes en ooms. Ze vroegen gelijk of ik iedere week kon komen en dat deed ik dan ook. De tantes konden goed afdingen. ‘Boleh tawar’, mogen we afdingen? Dat vond ik wel leuk en ik was er ook gauw aan gewend. Daarvoor hadden ze in het kamp alleen een barak waar Jan Stevens met zijn groenten stond.
Er werd veel gedobbeld met het spel Tjekie (soort domino met kartonnen kaartjes).
Ze vroegen mij om die kaarten te zoeken. Ik kocht mijn spullen bij jongens die met de boot regelmatig naar Indonesië voeren. Ze brachten die Tjekie kaarten mee. Daar heb ik er misschien wel honderd van verkocht. Ja, dat was ‘goeie handel.’
Nellie Pelupessy
Teil
Mijn oudere broer en ik, 5 jaar oud, liepen vanaf de barak al spelend richting het Ketelhuis. De hoge schoorsteen was overal in Schattenberg zichtbaar. Naast het gebouw stond een kraan, het warmwaterpunt. We hadden een zinken teil bij ons en vulden die met gloeiend heet water. “Awas, hati-hati, mendidih” (pas op, wees voorzichtig, het is heet!) hoorde ik mijn moeder nog zeggen.
De terugtocht duurde heel wat langer. De gevulde teil was zwaar en wij wisselden
regelmatig onze posities. We moesten ook nog rekening houden met elkaars lengteverschil. Onze blik gericht op het klotsende, hete water, voorzichtig en al schuifelend in hetzelfde tempo kwamen wij uiteindelijk thuis.
De teil kreeg een mooie plek met uitzicht op de ‘batoe kerikil’, het grindveld, bij de platanen voor ons huis. De temperatuur van het water was ondertussen perfect geworden. Badderen maar!
Christina Wattimena
Zak patat
Elke vrijdag gingen wij douchen in het badhuis, een hele belevenis... Als ik als eerste klaar was, ging ik op de bank zitten totdat mijn zusjes ook klaar waren met douchen. Tijdens het wachten was er veel te zien. Usi-usi (oudere meiden) die hun haren droogden en crème op hun gezicht smeerden.
Ondertussen hoorde je ook wat er elders in het badhuis allemaal gebeurde. Iemand schreeuwde: “Air dingin!” (Het water is koud!) of “Sabonku djatuh”, (mijn zeep is gevallen.) Het stukje zeep werd door het stromende water meegenomen naar de volgende douchecel. Na het douchen gingen wij naar huis en dan gaf mijn moeder mij 1 gulden om patat en gehaktballen te kopen bij de frietbus van Sikkema. Wij waren thuis met 4 meisjes, dus 2 patat en 2 gehaktballen voor 1 gulden, dat deelden wij met ons viertjes. Dat was feest!!
Iska Tan
Rinse appelstroop
Met mijn vader -dokter Tan– ben ik eens op visite gegaan in het kamp, bij een tante.
Natuurlijk werd mij gevraagd of ik een boterham wilde. Tante kwam uit de keuken met een witte boterham. Thuis aten wij alleen bruin brood. Ik ging naar een andere kamer om daar in alle rust mijn schat te verorberen. Bij de eerste hap ontploften mijn smaakpapillen van genot! Ik wist niet wat er op mijn boterham zat, maar dit was hemels. Het was zwart en zoet en fris van smaak. Of ik nog wel een boterham lustte? Natuurlijk! Tante doopte haar mes in een pot van blik die er ook echt uitzag als een schat: een gouden kleur met knalrode strepen. Zoiets had ik nog nooit gezien. Ik heb zoveel gegeten als ik kon. Bang dat dit misschien wel de enige keer in mijn leven was dat ik dit mocht proeven....
Nella Haurissa
Gedicht de trap is weg
In november 1960 werd in heel Drenthe een wedstrijd Voordracht van gedichten voor lagere scholen gehouden. Eerst waren Nederlandse schoolkinderen aan de beurt, daarna de kinderen uit Schattenberg. Na enige tijd kwam de jury met de uitslag. De derde en tweede prijs werden uitgereikt aan Nederlandse kinderen. De eerste prijs was voor Nella Haurissa, die De trap is weg van Annie M.G. Schmidt had voorgedragen. Nella’s naam werd luid door de microfoon aangekondigd. ‘Ik schrok. Ik kon niets zeggen. Ik keek naar juf Homan. Oh, wat was zij trots! Ze had gewoon tranen in haar ogen. We gingen daarna patat eten bij cafetaria Sikkema en toen met de bus terug naar Kamp Schattenberg. Het was toen acht uur ’s avonds en al donker. Het was een hele belevenis voor de kinderen van het kamp”.
Angela Velberg
Kastiebal/slagstok
Een heerste een opgewonden stemming op school. ‘Er is een nieuwe kwekeling (stagiaire) en hij is BRUIN...’ om met een korte blik op de drie net aangekomen Indo’s (mijn zusje, mijn vriendinnetje en ik) er aan toe te voegen: ‘Net als jullie.’
Meneer Saptenno bleek in Schattenberg te wonen en nodigde ons uit om te komen logeren bij zijn moeder. Omdat er niet vaak logés kwamen en al helemaal geen Indische meisjes uit de stad, trokken we aardig wat bekijks. Onze aanwezigheid kwam goed uit want nu waren er genoeg kinderen om kastiebal te spelen. Dat kenden we niet dus werd het ons door álle aanwezige kinderen uitgelegd. Omdat iedereen door elkaar en steeds harder ging schreeuwen, begrepen we er niet veel van maar we deden gewoon mee. We leerden al snel dat er maar twee woorden belangrijk waren: “Kembali” (terug) en “Terus” (doorgaan). Ja, het was een stoomcursus Maleis.’
Coba de Fretes
Rat
Mijn jongere broertjes en zusjes waren thuis aan het spelen, Oleng moest oppassen en ik deed de afwas in de badruimte, in een 2 meter lange betonnen bak. Terwijl ik aan het afwassen was, vloog er een rat langs me heen en verdween in een gat naast de open overstort. Helemaal in paniek haalde ik mijn broertje. Hij had een lumineus idee: ‘Ik giet kokend water in dat gat, als de rat naar buiten komt, moet je hem doodtrappen.’
Zogezegd, zo gedaan. Ik stond, met plastic slippers aan, naast het gat klaar. Het duurde even, maar daar kwam hij! Ik trapte op de rat, hij beet mij in mijn enkel en vloog weg.
Het eind van het liedje was een pak slaag van pa, die was gewaarschuwd door mijn gegil en een tetanus prikje in de kliniek van oom Wattimena.
Frederik Wattimena
Bamboe fluit
Voor onze barak was een grote ruimte, een grindveld (batu kerikil) waar ik altijd speelde. Wat ik mij nog kan herinneren, is dat op 25 april de muzikale parades door de Molukse ooms werden gehouden op de batu kerikil. Ze liepen allemaal in kaki uniformen en waren voorzien van – waarschijnlijk zelfgemaakte – muziekinstrumenten. Ook de fluiten die werden gebruikt, waren zelf gemaakt, zoals op de Molukken.
Ruth Moegio en David Haulussy
Beertje
Op haar 19de was er voor Ruth al een huwelijkspartner uitgezocht, maar zelf wilde ze met David trouwen. Na veel geruzie thuis liep Ruth weg om zodoende haar mening te benadrukken. Ze ging naar Schattenberg. Na een week gingen Ruth’s ouders overstag.
Het waren roerige jaren met politieke strubbelingen en oproer in Schattenberg. Suzanna, hun oudste kind, was nog maar enkele maanden oud toen de stenen door de ruiten vlogen. Haar bedje stond onder de ramen. Uit voorzorg hingen David en Ruth KNIL dekens voor de ramen. Later lag Suzanna in haar box te spelen met haar bruine beer. De slaapkamerramen
waren open. Ruth zag vier jongetjes uit de buurt rondom de box met Suzanna
spelen. Ze waren via het openstaande raam binnen gekomen. David kende hen goed, hij was het suikeroompje van de deugnieten.
Richard Pattiruhu
Vlieger
In het kamp werden verwoede vliegergevechten gehouden. De beroemdste waren die tussen oom Miog en oom Payer. De vliegers van oom Werinussa zorgden voor grote hilariteit omdat die heen en weer bibberden (‘gede-gede’).
De kinderen wisten precies wanneer er weer een gevecht was tussen de rivalen. De vlieger van oom Miog was paars met 3 zwarte ballen. Die van oom Payer oranje met een wit kruis. Beide gebruikten niet zomaar vliegertouw, maar glastouw. Iedere gevechtsvlieger had daar zo zijn eigen geheime recept voor. Richard bereidde die voor oom Miog. Hij stampte glas, lijm en andere ‘ingrediënten’ fijn. Bij het vliegergevecht gaat het erom elkaars touw te doorsnijden. De fladderende, losgesneden vlieger werd dan door de wind meegevoerd. ‘Lembong-lembong’, schreeuwde iedereen er achteraan rennend. Degene die de vlieger als eerste vond was de nieuwe eigenaar.
Sien Pattiruhu
Speelgoed rat
Alle vuilnisbakken in Schattenberg werden door genie van oude verwarmingsradiatoren gemaakt! Deze open vuilnisplekken waren een geliefde plek voor ongedierte. Regelmatig werd het vuilnis in brand gestoken en rook het hele kamp ernaar. “Ik was 8 jaar en de zondagsschool werd gehouden in de kerk aan de grote weg. Voor de bocht daarheen stond ik opeens tussen krioelende ratten. Ik weet niet waar ze vandaan kwamen op dat moment. Ze moeten uit die bak gekomen zijn. Ik sprong op en neer en trappelde om al die ratten te ontwijken”.
Nora Rehatta
Tifa (trommel)
Nora was een actief kerklid. Ze zat in het zangkoor en later bij de Pemuda Pemudi Kristen Maluku, de christelijke Jongerenorganisatie van de kerk. Al tijdens haar middelbare schooltijd wilde Nora graag ‘pengadjar’ – zondagsschooljuf – worden van de Moluks Evangelische Kerk. De kerkregels waren destijds nogal strikt. Voor je 18-e of voor de belijdenis moest je regelmatig naar de kerk, catechisatie en mocht je niet dansen. En daar werd goed op gelet! Nora kon bijna lesgeven aan een zondagsschool klasje, toen ze op een bruiloft werd betrapt. Ze danste vrolijk mee op het feest en overtrad daarmee de kerkregels. De maandag daarop werd ze gekapitteld en tijdelijk geschorst. Ze had er flink de smoor in.
Betsy Aardema
Gordijn
De Nederlandse familie Aardema verhuisde in 1948 naar Schattenberg. De vader van Betsy was daar technisch opzichter. Als klein kind speelde Betsy, geboren in barak 10, met iedereen. Het besef dat ze Nederlander en anders was, kwam pas toen ze de Ambonese kinderen, die Maleis met elkaar spraken, niet kon verstaan. Later was zij de enige die naar school fietste. De Molukse kinderen werden met Harmanni bussen naar school gebracht. De zwart wit geblokte gordijnen in barak 10, had moeder zelf genaaid. Die verhuisden later mee naar Assen en hangen nu voor het raam van de achterdeur bij Betty thuis. De zwart witte blokjes zijn voor haar een symbool geworden om niet in hokjes te denken.
Nona Pelupessy
Stoompan
Het is niet zomaar een stoompan. Het is een pan die heimwee oproept. Wij woonden in barak 22, pal naast het exercitieterrein. Daar werden veel oefeningen gedaan door de voormalige KNIL-ers, onze vaders, voor de RMS-herdenking op 25 april in Den Haag. Langs de barak stond een rij platanen die er nu nog staan. In die bomen ben ik vaak geklommen om de mensen onder me te observeren tijdens hun dagelijkse werkzaamheden.
De herinneringen en de geuren die uit deze pan kwamen, zijn met elkaar verbonden. Uit deze stoompan kwam de lekkerste ‘nasi kuning’ (gele rijst)! De prachtige, weelderige vorm van deze pan, is als een vrouwenfiguur. Eens ga ik haar weer liefdevol gebruiken om die heerlijke geuren er weer uit te laten komen en om mijn herinneringen te koesteren.
Nancy Latukolan Waktu
Emmertje
Ik was een jaar of 4, er was een uitgelaten stemming bij ons in barak 38. Want ‘opa’ zou op bezoek komen met de trein vanuit Nijmegen. Mijn moeder wilde graag iets bijzonders koken en zei: “Pak je emmertje, we gaan naar het bos om paddenstoelen te zoeken”. Na een poosje hadden we een halve emmer met mooie oranje cantharellen. Mijn moeder was tevreden, want nu kon ze speciale sajoer tjampur (gemengde groenten) maken. Ik werd hartelijk begroet door ‘opa Ot’, en kreeg een pakje met een pop erin. Mijn vader en ‘opa’ waren zichtbaar blij elkaar weer te zien.
Later vroeg ‘opa’ iets heel bijzonders. “Weet jij wie ik ben…?” Ik zei: ‘U bent opa toch…?’ ‘Nee,’ zei hij, ‘ik ben je vader, dat moet je niet vergeten’. Daarna werd het heel lang stil. Twee weken later kwam er een telegram. Hij was overleden.
Tom Rahajaan
Verrekijker
‘Ouwe Meuk’, zo noemen wij ons. Nico Leuwol, George Mauwa, Filip Pentury, en ik. Allemaal opgegroeid in Schattenberg en samen zijn we er onlangs een dagje heengegaan, bepakt met rugtassen vol rantsoen. Bij een open zandvlakte vertelde George dat hier zand uitgegraven werd voor de bouw van de telescopen. In het kamp kwamen meer verhalen los. Over kikkervisjes vangen, vliegeren, van het dak afspringen, steentjes gooien tegen de telescopen. Hier stond de kleuterschool, daar het badhuis. Oom Piet die met de brandspuit de douches schoonspoot. Nico vertelde over Ronnie de Lima die in zijn witte onderbroek een snoek probeerde te vangen in de sloot aan de rand van het kamp. En Chris Tuhumury in klas 3, die juf Ronner een klap gaf. Ik was toen verliefd op die juf, want zij rook zo lekker. Ik had voor haar moeten opkomen en Chris een pak slaagmoeten geven, zeiden de anderen nu lachend.
Achmed Tan
Songkok en sarong
Niet lang na aankomst in Schattenberg werd Achmed Tan aangesteld tot imam, de wereldlijk en geestelijk leider van Molukse moslims in Nederland. Hij kwam op voor het welzijn van zijn geloofsgenoten. Na een aanvankelijk vreedzaam samenleven waren in de beginjaren in Schattenberg regelmatig incidenten (waaronder vechtpartijen) tussen christenen en moslims. De moslims waren herkenbaar, zeker als de mannen een sarong droegen en een songkok, het traditionele moslim hoofddeksel. Zaterdag 19 december 1953 liepen de pesterijen uit de hand. Tan werd tot zondebok verklaard en moest met zijn familie Schattenberg verlaten. Mede door zijn inzet kwam er een eigen woonoord voor moslim Molukkers. Anderhalf jaar nadat de eerste bewoners naar Wyldemerk waren gekomen, werd daar de eerste Molukse moskee in Nederland officieel geopend.
Rudy Saptenno
VOETBAL
Rudy’s passie was voetballen. In Schattenberg werd een competitie gehouden. Mannen die o.a. bij Thomassen & Drijver (Deventer) werkten, Wilco in Assen, Philips in Drachten hadden hun eigen teams. Dat gold ook voor de mannen die nog cursussen zoals timmeren en lassen volgden. Rudy zat bij de “Zwarte Bliksem”. Het was het team van de ‘veegploeg’ (de oudste KNIL-ers in het kamp, maakten regelmatig het kampterrein schoon).
Rudy is één van de eerste die in de Molukse woonwijk in Bovensmilde kwam te wonen. Al in 1969, met de familie Hully. Hij vertelt weemoedig over zijn jongste broertje “Jonky” die te vroeg overleed. Zij verschilden 17 jaar. Hij speelde altijd voor het huis met Jonky en swingde hem in de schommel aan een boom voor hun huis.
Laban Pattinasarany
zeep EN SCHROBsteen
Twee keer per week konden we naar het badhuis, de kamar mandi. Kon je douchen met warm water. Lange rijen van ooms, tantes en kinderen stonden op hun beurt te wachten. Altijd een drukte van belang. In het afvoergootje ging van alles voorbij. Stukjes zeep, poep, pies en soms ook wel kledingstukken.
Wanneer de badmeester vond dat het douchen te lang duurde, bonsde hij op de deuren. Of hij sloeg met een stang tegen de verwarmingsbuizen. Het geluid galmde dan door het badhuis. Soms werd er ook prachtig meerstemmig gezongen.
Wanneer er geen Lifebuoy zeep was, zochten wij buiten naar een gladde kiezelsteen, die precies in onze hand pasten. Aan de ene kant moest het wat ruw aanvoelen. Met die steen kon je je lichaam schrobben, totdat het vuurrood werd. Vergeet je voeten en hals niet, werd er gezegd. Daar werd je op gecontroleerd.